Verhalen
Groot dromen, klein ondernemen | Interview met chef Estée Strooker
Van telkens maar meer, gaat chef Estée Strooker nu terug naar helemaal niks. “Ik wil eigenlijk even overal een streep door”.
Estée Strooker was nog geen twintig jaar toen ze het televisieprogramma MasterChef won. Met het prijzengeld opende ze haar eerste restaurant in Arnhem: ’t Amusement. Een saladebar, eetwinkel en Franse tapasbar volgden, net als kookprogramma’s op 24Kitchen, drie kookboeken en ontelbaar veel andere projecten. Estée staat bekend om haar chaotische karakter en expansiedrift, terwijl het verhaal dat ze het liefst vertelt, schittert in eenvoud. De afgelopen jaren stopte ze daarom met al haar andere zaken. Afgelopen maand sloot ze na elf en een half jaar ook de deuren van ’t Amusement.
“Ik wil eigenlijk even overal een streep door”, vertelt ze me bij haar thuis, vier kilometer buiten het centrum van Arnhem. Ze trok hier een jaar geleden in bij haar vriend plus huisgenoot. Na jaren hectisch stadsleven, lijkt de rust neergedaald. Alsof het bos aan de overkant ook haar karakter tot bedaren heeft gebracht.
Het huis geurt naar zelfgebakken appeltaart en we drinken thee met appel “van het pocheervocht!”, munt en sparrentoppen. Ze vertelt dat ze meer focus wil. Dat ze het moeilijk vindt om al die verschillende dingen die ze deed en doet niet haar identiteit te laten bepalen. Want onder alle ruis die ze rond zichzelf creëert (“mensen denken nu dat ik wat met yoga ga doen, maar dat wil ik helemaal niet!”), voelt ze zich toch het meest een chef.
Ambacht
Een chef met grote idealen, ook nog. Ze werkt met lokale producten, staat voor de korte keten en voor het ambacht. Want als je je producten lokaal haalt, weet waar ze vandaan komen en hoe je ze moet verwerken, komt dat de kwaliteit ten goede. En als de kwaliteit goed is, is de smaak goed, weet Estée.
Daar wringt het. Want om zich heen ziet ze steeds meer mensen steeds minder lekker eten. Er worden ontelbare kant-en-klaar pakjes uit de kast getrokken en er is steeds minder aandacht voor het ambacht. Tegenwoordig is zelfs de koksschool vooral gericht op gemak. “Ze trekken er meer vacuümzakjes open dan dat ze er vis fileren of varkens uitbenen.” En als dat zo doorgaat, gaat er een schat aan kennis verloren.
De frustratie van Estée gaat verder dan alleen de horeca. Ze vertelt dat we door de opkomst van kant-en-klaar producten en voorgekauwde recepten in maaltijdboxen, onze waardering voor ingrediënten kwijtraken en vergeten hoeveel moeite er in de bereiding zit. Met als gevolg dat mensen er steeds minder geld voor overhebben en inleveren op kwaliteit. “Mensen kiezen steeds meer andere, luxere dingen boven eten. Terwijl eten onderdeel is van je levensonderhoud, je hebt het nodig om jezelf gezond te houden. Ik heb nooit begrepen dat dat zo goedkoop mogelijk moet.”
Leren proeven
Wil je mensen weer laten proeven, dan heb je als chef een voorbeeldfunctie. Je verrast je gasten met hoe eten kan smaken. “Dat is dus niet door je er het makkelijkst vanaf te maken door alles gewoon uit verpakkingen te halen”, zegt Estée. Ze komt terug op die schat aan kennis. Want als zelfs koks niet meer kunnen koken, hoe komt die dan ooit nog bij de rest van de bevolking terecht?
“Laatst kreeg ik echt een mooi compliment van mensen die al elf jaar bij ’t Amusement komen. Die zeiden: je hebt ons in die tijd echt leren proeven. Ons smaakpalet vergroot. En toen dacht ik ja dat is precies wat ik ook wil. Ik wil mensen uit hun comfortzone trekken en door ze te verwonderen ook motiveren om er misschien thuis meer mee te doen.”
Vreemde eend in de bijt
In de elf en een half jaar dat Estée aan het roer stond van ’t Amusement, kreeg haar missie steeds meer vorm. Maar de kokswereld is een wereld die vaak helemaal niet vanuit dat bewustzijn gedreven wordt en waarin vooral drinken, feesten en gezelligheid centraal staan.
Estée voelde zich nooit thuis in die horecacultuur. Roken, drinken en tot diep in de nacht de stad in, het doet haar niks. Die cultuur is wel wat haar medewerkers de horeca in trekt. “Dan komen ze iedere dag om 11 of 12 uur binnen met een blik Red Bull. Op dat moment begint mijn ergernis al. Er zijn allemaal dingen die mij tegen de borst stoten, maar ik vind ook dat ik hen daar niet op mag veroordelen.”
Ondanks alle mensen om zich heen, is Estée nog altijd eenling. “Het voelt soms een beetje als falen dat ik mijn medewerkers niet mee heb kunnen nemen in waar ik echt voor sta. Ik heb ook altijd gezocht naar iemand die net zo is als ik. Die mij helemaal perfect begrijpt op creatief culinair vlak. Nu denk ik: misschien hoeft dat niet per se. Ik denk dat ik moet accepteren dat het soms eenzaam kan zijn.” “Maar”, zegt ze, “je hebt wel mensen nodig die achter je visie staan. Meer dan ik misschien nu heb.”
Geen concessies
Daarom wil ze back to basics. Even helemaal teruggeworpen worden op zichzelf en vanuit daar weer opnieuw bouwen. “Maar ik hoop met meer visie en meer focus.” Hoe dat eruitziet, staat nog open. “Een restaurant met zestien zitplaatsen lijkt me wel wat. Of een soort theatershow, die begint en eindigt op een bepaald tijdstip.” Geen standaard horeca meer. “Ik vind het leuker om mezelf te zien als een artiest die wat maakt.”
Zestien zitplaatsen, een theatershow… Mooie plannen, maar wel erg niche. Maak je daarmee niet juist minder impact? Dat hangt ervan af hoe je je impact meet, benadrukt Estée. ‘t Amusement is in elf en een half jaar flink gegroeid. Meer mensen in dienst, meer zitplaatsen. Door die groei moest ze steeds meer concessies doen. Op een dag schoof een leverancier een bosje dille uit Kenia in haar hand, terwijl er op dat moment nog volop dille in Nederland te krijgen was. “Zij zullen ook niet gestart zijn met het idee: we gaan ook kruiden uit Kenia halen. Maar als er vraag is, willen zij geen nee zeggen. En daar wil ik eigenlijk niet meer aan meedoen.”
Bovendien heeft het restaurant – ondanks de groei – onder de streep nooit meer winst gemaakt. De focus op steeds meer massa die Estée vooral van haar oom – ook horecaondernemer – heeft meegekregen, past niet bij haar missie. Dan móet je op een gegeven moment wel over op meer automatisering. Maar dat gaat ten koste van het ambacht waar ze zich zo hard voor maakt.
Weg met de ruis
En die expansiedrift dan, waar Estée zo om bekendstaat? Je opent niet zomaar vier zaken waarnaast je ook nog kookboeken schrijft en jezelf tot tv-kok ontplooit.
“Bij 24kitchen was ik gewoon het jongste blonde meisje, terwijl ik ondertussen ook mijn eigen restaurant runde. Hoe leuk en waardevol dat ook was, het heeft allemaal naast elkaar bestaan en elkaar nooit versterkt.” Dat is precies wat ze nu anders wil. Weg met de ruis. Want van alles wat ze doet, lijkt het gastronomische koken – en dan gaat het “absoluut niet” over werken met kaviaar en truffel, maar over de arbeid en aandacht die erin zit – het enige waar ze nooit genoeg van krijgt.
Na de sluiting van ‘t Amusement, wil Estée eerst een paar maanden naar Parijs, nieuwe inspiratie opdoen. Om in het voorjaar te starten met pop-ups om al haar nieuwe plannen vorm te geven. Echt helemaal stilzitten staat nog steeds niet op de agenda. Ze onderneemt misschien wat kleiner, ze droomt nog net zo groot.
Fotografie: Sophia van den Hoek
Dit interview schreef ik in opdracht voor een cursus Food Journalistiek van Fontys Hogescholen & Elle Eten.
De illusie van de vrije keuze
Laatst deelde Rutger Bregman een fragment op LinkedIn. In het programma Op1 zit de praktisch vegan journalist tegenover Linda Verriet, voorzitter van de Producenten Organisatie Varkenshouderij. Het is een klassiek pingpong-gesprek. Twee compleet andere visies die onmogelijk ooit common ground zullen vinden.
Linda pleit voor het eten van vlees. Dat verpakt ze in een pleidooi voor vrije keuze voor iedereen. Als vlees duurder wordt, kunnen sommige mensen het niet meer betalen en wordt het iets voor de elite. Ook mensen met een kleine beurs zouden voor vlees moeten kunnen kiezen, vindt ze.
Rutger pleit juist voor minder. Hij benoemt de impact van de bio-industrie en de dieronvriendelijke manier waarop we de afgelopen jaren ons vee zijn gaan houden. Sinds landbouwminister Sicco Mansholt na de tweede wereldoorlog opriep tot ‘nooit meer honger’, zetten we volmondig in op intensivering en industrialisering. Maar dit tijdelijke utopia voor ons, blijkt lang geen utopia voor al het andere leven op aarde. De dieren lijden. De aarde lijdt. En daar hebben we uiteindelijk ook onszelf mee.
Vrije keuze
Linda wil een vrije keuze voor iedereen, maar wat is vrije keuze in een wereld die ons sowieso al een bepaalde richting op duwt? We worden elke dag gestuurd in de keuzes die we maken. Door grote commerciële marketingmachines, maar ook door het systeem waarin we leven en het aanbod dat we voorgeschoteld krijgen op basis van wat er binnen het systeem voorhanden is.
Stel nou even dat volgend jaar álle aardappeloogsten mislukken. Dan kan ik nog zo graag een patatje willen, maar dat zit er dan toch echt niet in. Balen? Jazeker. Maar na een half jaar weet ik waarschijnlijk niet eens meer hoe een patatje smaakt. Of leer ik dat het net zo lekker is om een paddenstoel of knolselderij in de frituur te mikken.
Zeven dagen vlees
De bio-industrie biedt ons de mogelijkheid om zeven dagen per week goedkoop vlees te eten. Maar we zijn er inmiddels achter dat dit systeem niet houdbaar is en dat de boeren, dieren en natuur de prijs betalen. Ingewikkeld? Zie het dan gewoon als een mislukte aardappeloogst. We probeerden iets, het ging lang goed, nu toch mislukt, op zoek naar een alternatief.
Die vrije keuze van Linda Verriet mag daarom wat mij betreft de prullenbak in. Haar claim dat al het vlees dat wij in Nederland produceren ‘gezond’ is, mag erachteraan. Want die baseert ze op het argument van voedselveiligheid, en dat is toch echt iets heel anders (en een discussie voor later).
Kan het ook wat minder?
Laat ik twee dingen vooropstellen: Ik geloof dat goed, gezond, veilig en betaalbaar voedsel een basisbehoefte is en voor iedereen beschikbaar moet zijn. En ik geloof dat ieder mens is in staat is – en in staat gesteld zou moeten worden – om diens eigen keuzes te maken. Daar vertrouwen we wat mij betreft momenteel nog veel te weinig op.
Maar pleiten voor minder vlees heeft niks te maken met niet meer gezond en betaalbaar kunnen eten. Ook niet met mensen de keuze uit handen willen nemen. Het heeft wél te maken met je keuzes simpelweg baseren op dat wat er beschikbaar is. En dat doen we al jaren zo, of we het nou doorhebben of niet.
NB: Ik ben me ervan bewust dat er op veel plekken in de wereld nog wel vleesproductie en -consumptie nodig is om in deze eerste levensbehoefte te voorzien. Dit is daarom ook geen betoog tegen het eten van vlees. Dit is een betoog tegen de bio-industrie - of intensieve veehouderij, als je het liever zo noemt.
Beeld: Pascal Debrunner via Unsplash
Boeren als een Bourgondiër
Na het uitzwaaien van de Zwitserse berggeiten belandde ik vorige week op Potager des Bergeries in de Franse Bourgogne. Mijn lift bracht me zo ver als de plaatselijke McDrive, waar ik me na zo’n 30 minuten mensen kijken realiseerde hoeveel het er eigenlijk waren. Denk je nu oud nieuws! dan nodig ik je uit om een keer een half uur lang niks beters te doen te hebben dan voor je uitstaren op de parkeerplaats van de Mac in een nietig Frans dorp. Dan voel je je opeens heel klein. En de Mac heel groot.
Na een confronterende 30 minuten werd ik opgepikt door Etienne, een Parijse bouwtechneut die vier jaar geleden naar het platteland vertrok om een boerenbusiness te beginnen. Toen ik hem vroeg waarom hij dat helemaal bio deed, zei hij ‘there is no sense in working against nature’ en daar kon ik eigenlijk net zo weinig tegenin brengen.
Wat Étienne doet, noem je biointensief. Dat is het genereren van zoveel mogelijk opbrengst op zo weinig mogelijk grond. Klinkt een beetje als het motto van de geïndustrialiseerde landbouw, maar Etienne doet het zonder de bodem te vergiftigen. Naast de hoge opbrengst, is een ander voordeel van deze manier van telen dat je (in theorie) minder onkruid hoeft te wieden. De gewassen staan namelijk zo knus op elkaar dat hun bladeren de zon opvangen en voorkomen dat de zonnestralen de grond - en het daarin groeiende onkruid - bereiken.
In de praktijk is er tegen het onkruid alsnog nauwelijks op te werken. Met pikhouweel in de hand trotseerden we de afgelopen dagen de uitgedroogde aarde, op zoek naar zoveel mogelijk bruine en witte slierten van het hardnekkige soort: de wortelonkruiden. Drie dagen en veel blaren later kan ik met trots meedelen dat we maar liefst één bed hebben schoongeveegd. Het boerenleven is niet makkelijk.
Nog een voorbeeld: toen ik vanochtend vijftig kilo uien schoon stond te maken, realiseerde ik me hoeveel zorg een ui wel niet nodig heeft om goed en wel in de winkel te belanden. Eerst wordt hij voorgezaaid in een klein bakje waar ‘ie zo’n vier tot zes weken lang elke dag een flinke douche krijgt. Ondertussen wacht hij geduldig tot zijn bedje is geprepareerd: ontdaan van indringers (zie hierboven) en luchtig en egaal gemaakt. Is de uienbaby groot genoeg en is het bed klaar, dan mag hij in de volle grond en kan hij groeien tot ‘ie een ons weegt. Dat duurt, vergis je niet, ongeveer drie tot vier maanden.
Veel groenten zijn op een wasbeurt na gelukkig meteen te gebruiken na de oogst. Maar uien niet. Die leg je eerst te drogen. Weer twee weken later knip je de uitgedroogde stengels eraf en verwijder je de buitenste schillen. En dan, vijf maanden na conceptie, zijn ze eindelijk klaar voor de verkoop. Ik snap dat de uien in de Albert Heijn niet van een bioboer in de Bourgogne komen, maar dat ze maar €1,35 per kilo kosten, snap ik evenmin.
Gelukkig is het boer-zijn niet alleen maar ellende. Want alles aan deze plek is magisch. Het uitzicht, de ruimte, de mensen, de rijkelijk vloeiende crémant de cassis, het afgebladderde barrel uit de jaren ‘80 met grote emotionele waarde maar een twijfelachtige APK-status, de overvloed aan groenten, bloemen en kruiden van het land en bovenal: het oneindige tafelen met het beste wat het land te bieden heeft.
Ik moet zeggen: het is makkelijker om je eten te waarderen als je op een plek bent waar alles goed is. Waar de courgettes naar courgette smaken en de tomaten al zoetsappig zijn zonder zout, suiker en een scala aan specerijen. Dus, tip van mij: doe af en toe een retourtje boerderij. En als je er dan toch bent, help een handje mee. Want goed eten smaakt nóg lekkerder na een middag zwoegen in de aarde.
Nog een tip: kom naar de Bourgogne. Wie weet dat ik er dan nog ben. Want ik wil ondertussen blijven. Je vindt me in Mont-Saint-Jean, op zo’n 20 minuten rijden van de Mac. Waar de groenten groeien, de geitenboer me van de beste kaas voorziet, een glas aanbiedt en de oren van het hoofd kletst tot de zon ondergaat en ik me rozig van de rode wijn in mijn twijfelachtige barrel een weg naar huis baan, kijk hoe de baby's erbij staan en met een moe maar voldaan lichaam mijn bed induik.
Het leven <3
Vega bij de veeboer
Twee weken geleden waagde ik me aan een avontuur naar een biologische boerderij in Gadenstätt: zo’n pittoresk Zwitsers bergdorp waar de mensen onverstaanbaar Duits spreken en je om de haverklap in een spontaan concert van koebellen belandt.
Een enkele wenkbrauw vond zijn weg omhoog toen ik bij aankomst vertelde dat ik vegetariër ben. Want wie aan bergen denkt, denkt aan geiten, koeien en schapen. Ook mijn hosts Hitsch en Mare zijn overduidelijk veehouders. In de overwoekerde moestuin naast de boerderij wist alleen de courgette zichzelf in leven te houden.
Waarom wilde ik hier zo graag heen? Ik dacht dat ik hier kwam om te leren dat het kan: op een duurzame en ethisch verantwoorde manier dieren houden en vlees en zuivel produceren. Ik ben namelijk - zo zeg ik al jaren - niet anti vlees, maar zo lang praktijken als de bio-industrie en buitensporig dierenleed bestaan, hoef je er bij mij niet mee aan te komen.
Dat vlees toch een plek kan hebben in ons voedselsysteem, daar twijfelde ik eigenlijk nooit aan. Ik dacht dan altijd aan kringlooplandbouw, berggeiten, kleinschalige productie en bemesting. Aan een biologische boerderij in een Zwitsers bergdorp, laten we maar zeggen. Paar geiten, paar schapen, paar ezels. Lekker idyllisch.
In zekere zin blijkt het idyllische plaatje dat ik zo graag schets te kloppen. Hitsch kiest ervoor om met zijn boerenbedrijf ook veel voor het Zwitserse ‘eco office’ (zijn woorden, niet de mijne) te doen. Dat maakt hem naast boer, ook natuurbeheerder. Hij zorgt door het maken van maaischema’s en het wel of niet bemesten van bepaalde gebieden dat zeldzame bloemen de kans krijgen te overleven. En dat geen enkele plant de boventoon gaat voeren omdat de grond te rijk of juist te arm is.
Hitsch bepaalt constant wat het beste is voor het landschap en past zijn bedrijfsvoering daarop aan. Het eco office gunt hem een extra subsidie om te compenseren voor het houden van minder dieren en de lagere vleesverkoop die dat met zich meebrengt. Dieren houden is dus niet zijn voornaamste motivatie, maar vooral een logisch gevolg van het moeten maaien van zoveel gras.
Moeten maaien?
Om het landschap te onderhouden is het noodzakelijk om te maaien. Voor het verrijken van de biodiversiteit, maar ook voor het tegengaan van lawines (kort gras houdt sneeuw beter vast) en erosie. Voor mijn lotgenoten zonder aardrijkskundeknobbel: erosie is ‘slijtage’ van het grondoppervlak. Lawines zijn een van de boosdoeners, maar er zijn meer oorzaken.
Als gras rechtop staat, valt er zonlicht tussen het gras door op de bodem. Dat is gunstig voor de groei van bepaalde planten. Maar als je het gras niet maait en er sneeuw op valt, buigen de lange sprieten om en bedekken ze de bodem. Fast forward naar de lente: de sneeuw smelt, maar het gras bedekt nog altijd de bodem waardoor er geen zonlicht bij kan. Gevolg: kale plekken (erosie) en minder diversiteit.
Genoeg redenen om te maaien dus. En als je maait, heb je hooi (je kan het gras niet op het land laten liggen, want dan krijg je - zoals ik hierboven beschreef - erosie). De dieren die Hitsch houdt - geiten, schapen en ezels - hebben niks anders nodig dan gras en hooi. Om mijn kleinschalige dierenlobby nog sterker te maken: sommige stukken land hebben baat bij extra bemesting en iets meer gaten als gevolg van stampen en grazen (bloemen die zaad verspreiden bijvoorbeeld).
Waarom zou je niet een paar dieren houden als ze op zo’n natuurlijke wijze onderdeel kunnen zijn van een natuurinclusieve kringloop?
Het antwoord is niet heel ingewikkeld en toch heb ik er de afgelopen twee weken flink mijn hoofd over gebroken. Tien schapen en twee ezels (die eten blijkbaar alles wat te min is voor de picky schapen) passen best in het natuurinclusieve plaatje. Maar om een boerderij financieel draaiende te houden en te voldoen aan het vleesverlangen van de mens in onze kapitalistische consumptiemaatschappij heb je veel meer nodig dan dat. Zelfs bioboer Hitsch, met zijn minder dieren en meer bloemen, produceert nog te veel vlees om de natuurinclusieve kringloop te kunnen verantwoorden.
Want ook Hitsch moet geld verdienen. Daarom slacht ook hij zijn dieren jong. Acht maanden mogen ze van het uitzicht genieten, daarna worden ze geveld en verwerkt in kilo’s voortreffelijke (wederom: zijn woorden) worst. Ouder slachten doet hij niet, dan is het vlees niet mals genoeg waardoor hij extra varkensvet nodig heeft om de worst in kwestie alsnog geschikt te maken voor de verkoop. Schiet niet op.
Het is mooi dat een boer zoveel voor het landschap doet, maar het produceren van vlees (anders dan het houden van dieren) is geen voorwaarde (zoals ik eerder dacht) voor het onderhouden van het landschap. Ook Hitsch noemt het uiteindelijk vooral traditie. Ik weet daarom niet meer zo zeker of ik dieren een plek in het voedselsysteem van de toekomst toewens. Het alternatief: breken met tradities en kijken of we de paar kilocalorieen die we mislopen aan vleesproductie uit de bergen op een andere manier kunnen opvangen. Ik denk dat de aarde het kan*. Nu de mensen nog.
* Zie de eerste veganistische boer van Nederland, die zonder dierlijke mest zijn land bemest!
* En als we sowieso al een einde maken aan de bio-industrie (a girl’s gotta dream) is al dat land opeens beschikbaar voor eerstehands eten. Dan hebben we die berggeiten misschien ook niet meer nodig.
Waarom ik weer naar het boerenland vertrek
Op 14 september 2020 dacht ik dat ik het leven doorhad. Ik vond mijn plek in de restaurantkeuken, vond een leuke man en leefde samen met lieve huisgenoten de lockdowns door. Het was rustig. Ik voelde me goed. Dit past, dacht ik. Eindelijk voel ik me thuis.
Waar mijn hoofd al die eerdere jaren op stormachtige piekerstand stond, was het er nu opeens net zo stil als in de wereld om me heen. Blijkbaar heb ik geen filter voor wat ik wel of niet binnenlaat. Dus voel ik vaak alles. Dat is hoe ik ben. En wat ik mezelf heb aangeleerd.
Natuurlijk had ik op 14 september 2020 het leven nog niet door. Een jaar later ging de wereld weer open. Werd het weer druk op straat, de mensen weer luidruchtig. Zaten we weer als een stel ingeblikte kikkererwten in treincoupés en plakten we de middag geruisloos aan de avond om tegen middernacht met bonzende oren en te veel alcohol in ons bloed weer naar bed, of een of ander geheim huisfeest, te bonjouren.
Nog even later mocht alles weer. Vorig weekend stond ik tussen duizend prikkelzoekende pupillen op een paar vierkante meter gras een beetje op en neer te hoppen op iets dat leek op techno. Ik hou niet echt van techno, maar ‘we mochten weer’ dus ik ging mee. Het bracht me twee dagen brakke, overprikkelde ellende en inmiddels ook corona. Ik hoef weer even niks.
Ik ben blij dat ik laatst ontdekte dat wat ik ooit aanleerde, ook af te leren is. Dat ik niet altijd open hoef te staan voor alles en iedereen. Niet uitbundig hoef te dansen op muziek die ik niet leuk vind, of ergens heen hoef om te laten zien dat ik besta. Dat ik niet makkelijk en meegaand hoef te zijn. Niet naar vervreemdende woorden hoef te zoeken om maar iets te kunnen zeggen. Dat het kan: in een wereld vol lawaai, drukte en overdaad plek maken voor stilte, rust en eenvoud.
Daarom zit ik steeds vaker alleen thuis – al dan niet gedwongen door corona – zonder een duiveltje dat in mijn nek hijgt dat ik iets moet doen. Ben ik weer aan het koken, bakken, lezen, schrijven en wandelen: al die lockdownbezigheden die voor mij eigenlijk altijd een goed idee zijn. En ontsnap ik deze zomer weer aan de broeierige stad om te werken op het boerenland, iets wat ik in de eerste lockdown ook deed. Toen verkondigde ik het als ‘er is toch niks beters te doen’. Inmiddels zou mijn ik-van-toen zeggen dat er alweer heel veel beters te doen is. En toch doe ik het allerliefst dit.
Fijne zomer! ☀️
De voedselrevolutie
Eten. We doen het iedere dag om onze lijven te voeden. En toch wordt er steeds minder aandacht geschonken aan wat we precies in onze mond stoppen. Oma’s keuken werd de afgelopen decennia geïnfiltreerd door fabrieksmatig geproduceerde ingrediënten, shakes, en kant- en klaar maaltijden. Hoe sneller, hoe beter. Hoe zoeter, vetter en zouter, hoe verslavender.
Dat vind ik zonde, of bot gezegd: heel stom. Door steeds minder tijd te spenderen in de keuken verliezen we onze waardering voor, én de relatie met de oorsprong van ons eten. Wat zit er in je 'wereldgerecht' of maaltijdsalade? Wie maakt dat eigenlijk wat uit?
Niet meer na hoeven denken over wat we eten, is een luxe die we voor lief nemen. Tegelijk drukt dit feit een onwijs grote stempel op het welzijn van mens en natuur. Want als we niet meer nadenken over wat we eten, stimuleren we geen eerlijke en duurzame landbouw, gaan we niet door het vuur voor dierenrechten, mikken we gedachteloos al dat vet en suiker in onze bakkes, en onze restjes in de prullenbak. Zie je wat ik bedoel? Uiteindelijk maakt het iedereen wat uit.
Daarom pleit ik voor meer bewustzijn en waardering. Enerzijds door het verspreiden van kennis, anderzijds door een opwaardering van 's lands gemeenschappelijke smaakpapillen.
Ik wil dat mensen weer leren eten. Leren proeven, bedoel ik dan eigenlijk. En als je leert proeven, leer je hopelijk ook weer koken. Want als je eenmaal dat overtollige zout of die artificiële smaakstof proeft, duurt het niet lang meer voordat je zelf de keuken in duikt. Of – als je er écht niet aan wil – andere mensen zoekt (zoals koks, vrienden, oma’s, of ik – en dus niet Nestlé of Unilever) om dat voor je te doen.
Tijd voor een voedselrevolutie. Kook, lees, eet je mee?